Etymologie van Wezembeek
Zoals met veel plaatsnamen het geval is, verwijst de naam Wezembeek naar een waterloop. Later werd de naam van het riviertje echter veranderd in Vuilbeek. In Wezembeek werd de beek drooggelegd, maar hij is nog wel te zien in het Zoniënwoud, in de omgeving van Bosvoorde.
De woorden Wesenbeca en Winsenbeke duiken op vanaf 1129. Sommigen beweerden dat het "beek van de wezen" (weesen) of "beek van de wijzen" (wysen) betekende, maar het lijkt er eerder op dat het afkomstig is van "winsch", een Middelnederlands woord voor "scheef". Zo komen we bij de betekenis "kronkelende beek" of poëtischer "kronkelende beek door de weiden".
Wezembeek
Deze streek behoorde onder het Karolingische Rijk tot de gouw Bracbant. En werd bij het uiteenvallen van het rijk in 885 bij het hertogdom Lotharingen gevoegd. Na de aftocht van de Noormannen, die in 891 bij Leuven verslagen werden, werd het gebied in 925 bij het Oost-Frankische Rijk, het latere Roomse Keizerrijk gevoegd. De rechtstreekse heren van de Wezembeekse bodem waren de hertogen van Brabant, leenmannen van de Duitse keizer en hun opvolgers de hertogen van Bourgondië en de koningen van Spanje. Het grondgebied van Wezembeek bleef lange tijd onontgonnen en bedekt met bos.
De inwoners van Wezembeek waren allerlei diensten aan de hertog verschuldigd. Tot de 16de eeuw werd uit naam van de hertogen recht gesproken te Wezembeek. Ook heel wat kloostergemeenschappen en kerkelijke instellingen werden bij hun stichting met onroerende goederen te Wezembeek begiftigd door vrijgevige hertogen en vrijheren. Zo kreeg in 1128 de Abdij van 't Park, vlak bij Leuven, landerijen en bossen te Wezembeek gelegen. Een deel van het bos van Varenberg dat grensde aan Stokkel, werd door de ridders van Wezembeek geschonken. De giften droegen voor een groot deel bij aan de groei van deze norbertijnengemeenschap.
Tot de eerst bekende van het riddergeslacht van Wezembeek behoorde Stephanus de Wesembeke. Hij was een grootgrondbezitter en vrijheer wat wil zeggen dat hij verscheidene allodia bezat of gebieden waarover hij de absolute rechtspleging en vruchtgebruik had en dat dus in wezen geen deel uitmaakte van het hertogdom. Deze ridders hadden eveneens leengoederen waarover ze het vruchtgebruik hadden, maar waarvan het eigendom nog steeds toebehoorde aan de leenheer en ook de rechtspraak toebehoorde aan de hertog en uitgeoefend werd volgens het plaatselijke gewoonterecht. Mogelijk stond er in de buurt van de kerk van Wezembeek ook een versterkte plaats of burcht van de ridders, die na de uitwijking van de Wesenbeke’s in de 14de eeuw verdween uit het landschap.
De heerlijkheid van Wezembeek raakte na het verdwijnen van de ridders versnipperd en behoorde vervolgens aan verschillende families toe: het geslacht de Leeu(w) (van wie de beroemde Brusselse familie t'Serclaes afstamt) Clutinc, van Lombeke, de Eggloy, de Vandernoot.
Tot aan het begin van de 16de eeuw waren de hertogelijke schepenen te Wezembeek bevoegd voor de rechtspraak. Bij gebrek aan de nodige gelden voor de zware krijgslasten verpandde de hertog van Brabant zijn rechtsmacht te Wezembeek aan de meestbiedende. Belangrijke delen van het domein werden vaak aan rijke ambtenaren en kooplieden verkocht, voor wie het verwerven van een heerlijkheid soms een beslissende stap was tot een promotie in de rangen van de adel. Het bezitten van een zulk een ‘hove van plaisantie’ was een statussymbool.
Aldus ging de heerlijkheid met lage (lichte straffen en boetes), middele (gevangenisstraffen en straffen zonder bloedvergieten) en hoge (doodstraffen) jurisdictie, achtereenvolgens behoren aan de families Van Olmen (1506), Cockaert-Van Parijs (1561), Boote (1576), Van Schuylen (1638), de Liques, graven van Dendermonde en de ridders de Burbure (1695)
Gaspar de Burbure, commissaris-generaal van het buskruit en de salpeter van de koning van Spanje, verwierf Wezembeek in 1695. In 1692 werd hij in de adel verheven en in 1694 geridderd.
Oppem
Een gehucht dat van oudsher deel uitmaakt van Wezembeek is Oppem of Ophem in het Frans. Het woord is afgeleid van het Germaanse "uppa" en "haima" en betekent "een hoger gelegen hof", verwijzend naar de helling waarop het gelegen is. Het getuigt hier vermoedelijk van een Frankische nederzetting. Vrije boeren en lijfeigenen vormden de bevolking van een landbouwkolonie, die door een heer vanuit het vroonhof bestuurd werd. De vroegste bewoning zou zich aldus te Oppem en niet te Wezembeek gesitueerd hebben. De bebouwde landerijen werden later allodiale gronden in het bezit van de Brusselse schepenfamilie van Dongelberg en de onbebouwde landen werden feodale leengoederen van de hertog. Rond het vroonhof te Oppem ontstond een woonkern, die zich meer uitbreidde dan Wezembeek dorp.
In 1254 schonk Willem van Dongelberg , bij zijn intrede in de Cisterciënzerorde van Viller, zijn erfgoederen te Oppem aan de cisterciënzerabdij van Villers-La-Ville, de grootste landeigenaar in Brabant uit die tijd. Deze monikkenorde die bekend stond voor het in cultuur brengen van wilde gronden en bossen, spande zich in om ook te Oppem haar patrimonium tot bebouwd cultuurland om te vormen. Ten zuiden van Oppem, op de Galgenberg, stond er een galg. Terdoodveroordeelden konden vanaf dit hoogste punt het landschap aanschouwen, totdat het aan Willems gemoedsrust begon te knagen zodat hij de uitvoering van de doodstraf overdroeg aan de hertog en de galg werd verplaatst naar het veld tussen Vuren en Moorsel. In 1597 zou de abdij haar heerlijkheid van Oppem overmaken aan Diederik Van der Beken, ontvanger-generaal van de staten van Brabant. Aldus ging Oppem opnieuw toebehoren aan een reeks adellijke heren, totdat zowel de heerlijkheid van Wezembeek als Oppem onder rechtsmacht kwamen te staan van de heer de Burbure de Wesembeek in 1727.
Na de Franse revolutie, bij de ontbinding van de heerlijkheden, vormden Wezembeek en Oppem één enkele entiteit en werd de alleenheerschappij van de heer vervangen door een gemeentebestuur.
Dagelijks leven van de bevolking
De voornaamste bron van inkomsten voor de oorspronkelijke inwoners was de landbouw geweest. De bevolking vond werkgelegenheid in de pachthoven. De boeren die geen paard of kar bezaten en kossaten genoemd werden verleenden diensten aan de hertog en bewerkten diens gronden. Welstellende pachters vervoerden het hooi naar Brussel, Tervuren of Vilvoorde. Wanneer deze pachthoeven vanaf het einde van de 19de eeuw hun bedrijf stillegden, werd de autochtone werkende bevolking gedwongen werk te zoeken in de omgeving en voornamelijk in de Brusselse regio en in mindere mate in de Leuvense regio. Ze werden ingeschakeld in verschillende takken van de bouwnijverheid.
Behalve enkele herbergen, een paar kleine brouwerijen, een oliemolen, enkele rademakers, een smid, enkele steenbakkerijen en een fabriekje voor het vervaardigen van melkpoeder en cacao heeft Wezembeek geen noemenswaardige indrustriële activiteit gekend. Tot aan de Tweede Wereldoorlog bleef Wezembeek-Oppem een landbouwdorp waar vooral graan geteeld werd.
Het economische leven werd vanaf de 16de , 17de en 18de eeuw bemoeilijkt door de niet aflatende oorlogen tussen de grootmachten op het grondgebeid van de Zuidelijke Nederlanden. Dit resulteerde in de heerlijkheden van Wezembeek en Oppem in een ononderbroken reeks opeisingen en leveringen voor de bevoorrading van de Spaanse troepen en in krijgslasten, rooftochten en vorderingen van graangewassen en hooi door de Franse legers van Louis XIV.
De bevolking van Wezembeek-Oppem kende voor het interbellum een zeer trage aanwas. Een verdubbeling (tijdens het interbellum) en een spectaculaire toename van de bevolking (tussen 1950 en 1965) tengevolge van de verstedelijking, verbeterde infrastructuur en de aanleg van sociale woonwijken laat zich optekenen. Daarnaast is er een sterk toenemende inwijking van vreemdelingen door de nabijheid van Europese instellingen en de aanwezigheid van vreemde onderwijsinstellingen. (Duitse school in Wezembeek-Oppem, Amerikaanse school in Sterrebeek en Britse school in Tervuren)
Moderne tijden
Na de Eerste Wereldoorlog in 1921 nam het adellijke geslacht de Hemricourt de Grunne het roer over van ridder Oscar de Burbure de Wezembeek, wiens geslacht tot de landadel had behoord.
Rond 1925 kwam de eerste grote private verkaveling in Wezembeek-Oppem tot stand. 60 hectare landbouwgebied- het Kapelleveld, tussen Oppem en Stokkel- werd door de gemeenteraad als bouwgrond vrijgegeven. De grote kavels voor villabouw van het nieuwe Quartier Bel Air werden aangeboden aan kapitaalkrachtige inwoners uit het Brusselse. In 1931 werden op de spoorlijn Brussel-Tervuren, die reeds getrokken was in 1882, de stoomtreinen vervangen door elektrische toestellen. De snellere verbinding moest kandidaat-kopers aanlokken voor de in de nabijheid van de lijn gelegen bouwgronden.
Na de Tweede Wereldoorlog onder het bestuur van Baudouin de Grunne ging de verkaveling van de gemeente verder. Een verdubbeling van de prijzen tussen 1950 en 1957 belette niet dat heel wat beschikbare bouwgrond werd opgekocht door mensen uit de stedelijke agglomeratie. Er ontstonden ook nieuwe sociale woonwijken : aan de Warandeberg en aan de Vosberg en de Heldenlaan. Het grootste project was de realisatie van de Ban Eikwijk.
In de jaren 1950 werden de wegeninfrastructuur en de nutsvoorzieningen vernieuwd en uitgebreid. De private spoorverbinding met Brussel werd afgeschaft in 1958. De autopendel van en naar Brussel kwam op gang. Door de aanleg van een brede ringweg en van een expresweg met op- en afritten aan het begin van de jaren 1970 werd Wezembeek-Oppem steeds meer een doorgangsgemeente. De nieuwe verkeersinfrastructuur loopt dwars door de gemeente zodat talrijke verbindingsbruggen noodzakelijk zijn om het grondgebied bij elkaar te houden.
Bronnen
- Brussel en de Vlaamse rand : een verhaal van migraties en grenzen, Gunst (Petra) Leuven: Peeters, 2008
- Kuierend door Midden-Brabant : de witloof-en druivenstreek, S.n. Winksele : Boek& Vorm, 1987 Roger Caluwaerts pp. 135-148
- Wezembeek-Oppem : van boerendorp tot woongemeente, Caluwaerts (Roger) S.l. : Het streekboek, 1992, 509 p.
- Wezembeek-Oppem : de aloude Sint-Pieters' bandenkerk, Caluwaerts (Roger), Brussel : Dienst voor geschiedkundige en folkloristische opzoekingen van de provincie Brabant, 1959, 107 p. ; ill.
- Hoeve-brouwerij De Kam Wezembeek-Oppem, Weverbergh (Joris), S.l. : s.n., 1991, 29 p. ; ill.
- Op ontdekking door Stokkel / A la découverte de Stockel, Bogaert (Dominique), Sint-pieters-Woluwe : Dejonghe, 2008, 144 p. ; ill.
- Baudouin de Grunne en Wezembeek gezien door zijn bril, S.n., Wezembeek-Oppem : Koninklijke fanfare Kunst en Vaderland, 2001, 72 p. ; ill.